De drie zuilen in het stadswapen herinneren ons vandaag nog aan Gijsbrecht, die stamde uit het geslacht Van Zuylen. Hij zal de stadsrechten hebben verleend met toestemming van Reinoud I, de graaf van Gelre, waartoe Wijk toen behoorde.
Wijk…
Gijsbrecht van Abcoude verleende stadsrechten aan de nederzetting Wijk, niet aan Wijk bij Duurstede. Die laatste naam bestond nog niet. Zelfs vandaag hebben veel mensen het alleen over Wijk en niet over Wijk bij Duurstede. De naam Wijk komt voor het eerst voor in een in het Latijn gestelde akte van de Duitse koning Otto I uit het jaar 948: ‘villa quae quondam Dor[e]stadt nunc autem Wijck nominata’ ofwel ‘de plaats vroeger Dorestad, nu echter Wijk genoemd’. In ons taalgebied is ‘wijk’ – afgeleid van het Latijnse vicus – een algemeen gebruikelijke aanduiding voor een aantal bij elkaar staande huizen en/of boerderijen. In de Karolingische tijd, waar we het hier over hebben, had ‘wijk’ ook de betekenis van koopliedennederzetting, losplaats van goederen en dergelijke.
De naam Wijk is ook verbonden aan het uit die plaats afkomstige geslacht Van Wijk. In 1208 vinden we een Godefridus van Wijk, in 1248 een ridder Steven van Wijk en in 1259 diens broer ridder Gisbert.
…bij Duurstede
Duurstede – een vage herinnering aan Dorestad – is de naam van het rond 1260 gebouwde kasteel ten westen van Wijk. Het waren waarschijnlijk mensen van buiten die behoefte hadden aan een nadere plaatsbepaling van Wijk. Zij gebruikten daar de voor de hand liggende naam Wijk bij Duurstede voor: de nederzetting Wijk lag immers buiten de muren van kasteel Duurstede.
Ook vandaag nog zijn kasteel en stad ruimtelijk duidelijk gescheiden. Ze zijn in de loop van de tijd niet door één gemeenschappelijke muur omgeven, zoals bij andere steden dikwijls wel het geval is. Daar is het kasteel vaak bij de stad ‘getrokken’. Voor zover bekend is in een akte van de bisschop van Utrecht uit 1320 voor het eerst sprake van ‘Wiic bi Duersteden’.